Braydon hurkte neer op een lage tak van een boom en zocht houvast met zijn hand bij de stam. Een lok haar viel voor zijn ogen en hij haalde hem uit zijn gezicht. Hij knipperde een paar keer en hield zijn hoofd een beetje schuin. Hij volgde de bewegingen van de wezens hier vandaan, maar immers ook dichtbij. De wezens, ook wel mensen genoemd leken net in een ander tijdperk dan hen te leven. Hun bezaten geen krachten, maar wel wapens. Anders dan hier in Fantasia. Hij begon een beetje met zijn vingers te spelen wat hij onbewust deed als hij zijn aandacht ergens aan schonk. Hij keek even omhoog en zag daarboven de zon naar de bladeren lijken en tasten naar de bodem van het woud. Hij hield niet van warmte. Het land van de Sterfelijken trok zijn aandacht weer en hij volgde weer de bewegingen van de mensen. Hij vond het interresant om hun reactie's te zien op gebeurtenissen en gaf er ook soms ook zelf een draai aan om die reactie's uit te lokken. Hij liet even een "glimlach" zien bij die gedachte en hij kreeg weer de lust om dat ook te uiten.
Toch trok iets anders zijn aandacht toen hij een stille stem hoorde hier vandaan. "Erian." Zijn zintuigen waren verder ontwikkeld dan andere wezens deels ook doordat hij een phooka was, waarmee ze hem in het hokje "shape-shifters" duwden. Hij hoorde de stappen en de stem van "het meisje" naderen ook al zag ze haar nog niet. "Blijf dichtbij me, maar laat jezelf niet zien tot ik het zeg." Hij wierp een blik over zijn schouder en zag nu een jonge vrouwe met roodbruine haren die als een sluier om haar heen viel en blauwe rivieren van ogen die geen enige angst uitstraalden. Hij liet nogmaals een glimlach zien die meer voor zichzelf bedoelt was dan haar, immers kon zij hem niet zien. Ze liep langs hem heen zodat hij tegen haar rug aankeek. Na enkele stille stappen bleef ze staan en aan haar houding te zien wist hij dat ze hem opgemerkt had. "Besluipen heeft geen zin." sprak ze met een kalme stem. "Kom tevoorschijn wie of wat je ook bent en verberg je niet langer in het duister." Hij liet een laatste "glimlach" meer besteed aan zichzelf zien voordat hij zich uit de boom liet vallen en stil achter haar landde. Hij knipperde even met zijn goudgele ogen en straalde kalmte uit richting haar. "O, ik verberg me ook niet. Het woud verborg mij." Hij liet even een glimlach zien en passeerde haar toen zodat hij voor haar stond.
Toen hij enkele stappen zette vlogen de kraaien op en de dag leek de nacht te lijken. De veren op de lucht en de ogen als de sterren. De zon kwam weer door toen de kraaien weer verder trokken naar ver, ver, hier vandaan. Maar waarnaartoe? Hij hield zijn hoofd schuin toen hij toekeek hoe de kraaien wegtrokken, maar hield vanuit zijn ooghoeken de bewegingen van het meisje in de gaten. Hij straalde nog steeds die ene kalmte uit, maar hij kon niet de energie plaatsen die zij uitstraalde. Zijn goudgele ogen richtten zich weer op het meisje en hij haalde even zijn hand door zijn haar en pikte daar ook een blaadje uit. Hij wist niet wat hij kon verwachten en dat beviel hem wel. Toch zag hij geen gevaar in haar en hij voelde dat niet. Hij had net zoals de meesten van zijn soort "hetgene" wat hem immers ermee hielp om het gevaar in iets of iemand te zien. Toch besteedde hij daar geen aandacht in. Hij liet zich meevoeren op de stroming. De stroming die alles met zich meenam, maar ook tegelijkertijd achter zich liet. De stroming van het lot, zijn toekomst. Hij zweeg en wachtte af.